Noord-Holland zonder Dijken
De geschiedenis van Noord-Holland wordt gekenmerkt door de voortdurende dreiging van water en de strijd ertegen. Polders, slootjes en dijken: het typisch Noord-Hollandse landschap toont hoe de mens al eeuwenlang probeert het water onder controle te krijgen.
Strijd tegen het water beslecht?
Pas tegen het jaar 1000 zouden de mensen opnieuw de veengebieden intrekken. Het risico van overstromingen was nog altijd levensgroot. Door ontginning en inklinking werd dit ook niet kleiner. Naast afwateringssloten en terpen, kwamen er nu dammen en dijken die het water van de zee, de rivieren en de vele meren tegen moesten houden. Dat lukte niet altijd. Door stormvloeden en slecht dijkonderhoud stonden regelmatig grote stukken van Noord-Holland blank. Een van de oplossingen was de inpoldering van de meren. Deze meren hadden soms het formaat gekregen van een kleine binnenzee. Met behulp van molens en – vanaf de negentiende eeuw – stoom- en elektrische gemalen werd het grootste deel van de meren drooggemaakt. Zo verdwenen de Beemster, de Schermer, de Haarlemmermeer. Bijkomend voordeel was dat er nieuw land ontstond dat voor de landbouw gebruikt kon worden. De komst van de Afsluitdijk begin twintigste eeuw, temde ook de verwoestende kracht van de Zuiderzee. Waakzaamheid blijft echter geboden. Noord-Holland kent in principe nog altijd dezelfde drassige, slappe grond als duizend jaar geleden. En de stijging van de zeespiegel is een bron van aanhoudende zorg.
Noord-Hollandse landschap
De 17de-eeuwse filosoof Descartes zei het al: “God schiep de aarde, maar de Hollanders schiepen Holland.” Noord-Holland is door mensenhanden aangelegd. Alleen het Gooi, als uitloper van de Utrechtse heuvelrug, en de duingebieden kennen nog wat ongerepte stukjes natuur. Al sinds de middeleeuwen maalden Noord-Hollanders talloze meren droog en veranderden deze in groene polders. Het land is hierdoor een lappendeken van geometrische kavels, begrensd door kaarsrechte afwateringsslootjes en beschermd door lange dijken.
Ontstaan Noord-Hollandse landschap
De zee heeft het Noord-Hollandse land voortdurend bedreigd. Tegelijkertijd heeft de zee ook gezorgd voor het ontstaan van dit land. Na de laatste IJstijd, ongeveer 10.000 jaar geleden, steeg de temperatuur in hoog tempo. Hierdoor liep een groot deel van het droogliggende Noordzeebekken vol met smeltwater. Na 3000 voor Christus rees de zeespiegel minder snel. Vanaf de zandplaten voor de kust voerden water en wind grote hoeveelheden zand aan. De grote rivieren lieten klei en zand achter. Er vormden zich strandwallen met daarop duinen. Daarachter kwamen grote strandmeren (lagunes) en wadden. Door de aanvoer van zoet rivier- en regenwater groeiden hier grote hoeveelheden veen. Tussen de Noordzee en de afzettingen uit het Pleistoceen (geologisch tijdsvak) – het Gooi is daar onderdeel van – kwamen uitgestrekte en onbegaanbare veenkussens. Op de plaatsen waar door ‘verlanding’ het water uit rivier en zee niet meer doordrong, kwam hoogveen. Zo’n gebied bestond uit relatief droge beboste stukken met daartussen drassige plekken. Door de veenkussens heen liepen veenstroompjes. Deze kwamen uit op de grotere rivieren. Zo was de Amstel verbonden met het Oer-IJ, dat bij Castricum in zee uitmondde. Deze monding zou geleidelijk dichtslibben, waardoor de afwatering van het Oer-IJ naar het oosten toenam. Het Flevomeer – een klein zoet binnenmeer – zou mede hierdoor vanaf de achtste eeuw veranderen in het veel grotere Almere, de voorloper van de Zuiderzee.
Strijd tegen het water in Noord-Holland
In augustus 2010 is Rijkswaterstaat begonnen met het storten van 3 miljoen kubieke meter zand voor de kust van Bergen aan Zee en Egmond aan Zee. Door de stijging van de zeespiegel komt de kust in gevaar. Het werk zal in mei 2011 gereed zijn. Dankzij het extra zand stijgt de zeebodem, worden de golven gebroken en de strandafslag tegengegaan. Zo blijft de Noordzeekust intact. De geschiedenis van Noord-Holland is getekend door de voortdurende dreiging van water. Aan de ene kant door de zee, die de provincie aan drie kanten omringt. Aan de andere kant door het vele water binnen Noord-Holland. Sinds de eerste bewoning voeren inwoners een voortdurende strijd tegen de vele dreigende overstromingen en verzakkingen.
Bewoning van Noord-Holland
In het Gooi zijn resten gevonden van Neanderthalers. Dat betekent dat dit gebied meer dan 100.000 jaar geleden al bewoond was. Dat is een enorm verschil met de kust- en veengebieden. Deze gebieden zijn pas een paar duizend jaar geleden verland. Dat verklaart waarom de oudste menselijke sporen daar dus van veel recentere datum zijn. In eerste instantie waren vooral de strandwallen en oeverwallen geschikt voor bewoning. De veengebieden, zoals de Zaanstreek, waren te nat. Langzaam wonnen mensen echter terrein. Om het gevaar van overstromingen het hoofd te bieden, wierpen ze terpen op. Rond het begin van onze jaartelling begonnen ze afwateringssloten te graven. Zo werd het veen droger. Het gevolg was echter dat het begon te rotten en de grond inklonk. De nog altijd stijgende zee won zo steeds meer terrein. Doordat bewoners turf staken voor brandstof verergerde dit nog eens. In de derde en vierde eeuw verzwolg de zee dan ook grote stukken veengebied. In de vroege Middeleeuwen werden streken hierdoor grotendeels weer onbewoonbaar.

De dijkwerker. Beeld van Jan van Velzen, 1981. Bron: Cultureel Erfgoed Noord-Holland