De vlotbrug bij Koedijk over het Noord-Hollands Kanaal
De Napoleontische Tijd in de Nederlanden (1799-1813) was nadelig geweest voor de economische ontwikkeling van Nederland. De nieuwe vorst, Koning Willem I, wilde de economie snel herstellen door onder andere de infrastructuur tussen landelijke gebieden en steden te verbeteren. Om die reden besloot hij tot het graven van het Noord-Hollands Kanaal dat zou lopen tussen Den Helder en Buiksloot ten noorden van Amsterdam. De koopvaardij in Amsterdam wilde wel meebetalen aan het project maar stelde daarvoor de eis dat de breedte van het kanaal 37 meter moest worden, bevaarbaar werd voor schepen van 64 meter lang en 14 meter breed en een diepgang aankon van 4,9 meter. In 1819 werd begonnen met de aanleg van het kanaal onder leiding van waterbouwkundige Jan Blanken Jansz. Vijf jaar later, in 1824, werd het kanaal in gebruik genomen.
>