Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie

Kinderleed Watersnood 1916

De moeder van Bert Katsburg, Geertje Bakker, geboren in december 1903 schreef in 1976 het eerste deel van het volgende verhaal op over de Watersnood in 1916 in Landsmeer. Het tweede deel is van haar zus Nelie Bakker, geboren in oktober 1905.

Eerste deel: het verhaal van Geertje Bakker

Het was vrijdagmorgen 16 januari 1916, ik moest mee te venten met de groentenkar, een grote brede handkar met aardappels, groenten, fruit, blikgroenten, bessensap en wat er toentertijd allemaal bij zo’n bedrijf hoorde. Op maandag en vrijdag gingen we, vader en ik, erop uit met de kar vol, om wat te verkopen. Ik moest mee helpen duwen, tot bij iedere klant. Vader ging vragen of er nog iets nodig was, ik moest dan bij de kar wachten, dat duurde soms wel eens lang doordat er dan een praatje gemaakt werd. Vooral maandag, dan werd bij sommigen de preek van zondag besproken. Met name bij vrouw Jong, Aalders de schoenmaker en Jacob Hartog niet te vergeten. In de zomer was dat niet zo erg, maar in de winter was het vaak koud en dan was het niet zo leuk. Als vader terugkwam werd de bestelling in mandjes gedaan en moest ik het wegbrengen en geld vangen.Dat had vader eerst heel secuur uitgerekend. Dan moest ik in een boekje opschrijven bij wie en hoeveel ik had ontvangen. Ik had ook een builtje met wisselgeld bij me, in de schortzak of in de mantelzak, precies vijf gulden. Twee guldens, vier kwartjes, tien dubbeltjes en dan nog één gulden aan stuivers, plakken, centen en een paar halve centen. Als we dan thuis kwamen gingen we afrekenen. Ik moest alles optellen wat ik ontvangen had en dan nog de vijf gulden erbij, en dan moest alles kloppen, anders was het: net zo lang zoeken en rekenen tot het voor elkaar was.We gingen altijd eerst een klein stukje de Noord in, tot aan de brug bij Dil. Daarna werd de kar thuis bijgevuld, en dan naar de Zuid en ’t Padje (Van Beekstraat). ’s Middags moest er nog wel eens wat nagebracht worden, je liep dan weer een heel eind op klompen, de groenten in mandjes (fietsen hadden we toen nog niet) en als het veel was alles op een kleine kar.Maar die vrijdagmorgen was er iets. O, het had hard gestormd die nacht, het was alsof het huis schudde! We sliepen in de bedstee in de kamer. Nelie en ik lagen in het bovenbed en Cor in de onderkooi. Die duwde ons wel eens op als hij zijn benen tegen de bovenlanings aan zette. ’s Morgens was de wind iets minder, de kar was geladen en na het eten gingen we weg. Mijn oudere zusters Agie, Antje en Corrie waren al naar hun werkhuizen. De rijbrug werd over de sloot getrokken en met vereende krachten werd de kar over de brug geduwd. We zouden net de Noord in gaan toen er een paar mensen van hun werk terugkwamen en weer op huis aan gingen. Vader vroeg wat er was. “De dijk is doorgebroken”, zeiden ze, “er komt water…!”Vader stond even raar te kijken, wie dacht daar nu aan, de dijk doorgebroken … Ja hoor, het werd nog eens bevestigd, bij Katwoude. Nou, vader dacht dat het wel niet zo’n vaart zou lopen en besloot dat we verder zouden gaan. In de Noord waren we gauw klaar. Toen weer even bij huis aan en het aan moeder verteld. Maar ach, werd gedacht, daar hebben we hier toch zo gauw geen last van. We gingen verder, nu de Zuid in. Maar de praatjes werden steeds bevestigd en het venten werd vlug afgemaakt. Het Padje werd enkel maar gevraagd en dat moest ik ’s middags wegbrengen met de kleine kar. Vader wilde naar huis, daar was ook heel wat te doen als het erg zou worden.We hadden een groot erf met veel kippen, een grote tuin, hoewel daar in de winter niet veel meer in was natuurlijk. Vier varken waren er en dan de groenteschuur met de aardappelkelder die in die tijd vol was. Het winterfruit, stoofperen en appels lag op de schuurzolder. Die zolder had een dubbel dak dus vroor het er niet zo gauw, de aardappelkelder had dubbele muren en was vorstvrij. Daar werden voor de hele winter aardappelen in opgeslagen.’s Middags kwamen mijn zusters al vroeg thuis uit hun betrekking. Daar hadden ze alles wat kon naar boven gebracht, want het zou toch heus wel erg worden. Ze gingen nu thuis aan het werk. Eerst moesten de appels en peren en uien van de schuurzolder naar de huiszolder. Die was al klein, dus bleef er weinig plaats over . Maar we moesten er toch nog met zeven mensen slapen die nacht. De kippen werden gevangen en werden naar de schuurzolder gebracht, daar zaten ze voorlopig veilig. De aardappelkelder ging dicht en de deurkieren werden met linnen dichtgestopt. We hadden geen idee hoe erg het zou worden. De kasten werden leeggehaald, vooral het linnengoed en de kleren. De matrassen uit de bedsteden gingen plat op zolder. De varkens, ja waar moesten die nu heen ? De vloeren in de hokken waren nogal hoog dus werd dat nog even afgewacht.Het water in de sloten kwam al hoger. Onze buurvrouw, Grietjebuur, lachte ons uit: “maar buurvrouw, dat kan toch niet”, zei ze, “denk je even in, eer dat water over die hele oppervlakte is, het zal heus zo erg niet worden.” Maar ’s nachts hoorden we de buren werken, want toen het water in het gras kwam zagen ze dat het ernst werd. Die nacht lagen we allemaal op zolder, maar van slapen kwam niet veel. De noodklokken werden geluid. Er waren veel boeren in Landsmeer, die dreven ’s nacht hun vee naar hogere plaatsen of in gebouwen. De kerken werden als koestallen gebruikt en verder gingen ze naar de dijk, de Overtoom. We hoorden de koeien loeien en de schapen blaten en daar tussendoor de mensen mopperen en schreeuwen. Toen we de volgende morgen opstonden was het water tot aan de drempel van het huis gekomen, dus was alle voorzorg niet voor niets geweest. Maar het zou nog veel erger worden.

Tweede deel: Nelie Bakker vervolgt het verhaal

Toen we door de ramen keken zagen we het water al over de weg lopen. Er waren mensen die in bootjes met vrouw en kinderen wegtrokken. De kamer was leeg en ongezellig sinds de vorige dag het huisraad naar de zolder was gebracht. En wij kinderen zeurden: “och pa laten we ook weg gaan.” Maar daar had pa niet veel oren naar eerst. De varkens werd in de bedsteden gebracht waar een paar planken voor werden getimmerd. Zo hoog zou het water toch niet komen. ’s Middags overlegden pa en moe dat het zó toch niet langer kon als het water nog hoger zou komen.Pa mocht het schuitje van Jacob Hartog lenen. Wij allemaal dik aangekleed in het bootje en daar vertrokken we dan met z’n negenen. Vader liep met blote benen door het water en trok de boot. Onderweg smeekte de vader van een gezin met drie kinderen of zijn vrouw en kinderen ook in het bootje mochten, dan zou hij helpen trekken. En dat gebeurde. Maar we zaten vanzelf veel te benauwd. ‘k Weet nog goed dat mijn been sliep omdat die ene jongen op mijn been zat en ik durfde het niet te zeggen. We waren op weg naar Piet de Jong die op de Oostzanerdijk woonde. Die was ongetrouwd en woonde samen met zijn zuster.Het was al donker toen we daar aankwamen. Stel je voor, daar staan negen personen voor je deur en vragen om onderdak! In die tijd hadden we geen telefoon zodat je elkaar kon opbellen en vragen of het mogelijk was dat we daar kwamen. Maar we werden hartelijk ontvangen. Ze hadden daar een grote lege kamer die ze niet gebruikten. Ik denk dat mijn ouders dat wel wisten, want ze kwamen wel eens bij de familie De Jong en zij bij ons. De Jong ging de buurt in om wat bedden en dekens te lenen. Ze waren allemaal met ons lot begaan en hebben ons erg geholpen.In Amsterdam woonden mensen die wel eens een woning van ons gehuurd hadden, die wisten waar wij naar toe gegaan waren. Die vrouw kwam ons opzoeken en zei dat er wel een paar kinderen een poosje bij hen konden logeren. Ik dacht: ‘fantastisch, logeren in Amsterdam!’ Dus Gé en ik gingen mee. Ik ben daar ook op school geweest. Ik denk dat we daar een week of zes waren toen mijn moeder kwam. Ik vertelde haar dat ik zó graag met haar mee wilde. “Nou kind,” zei ze, “dan gaan jullie weer met me mee hoor.” Bertha en ik zijn toen nog in Oostzaan naar school geweest. Daar was het water niet zo hoog en de school lag ook wat hoger. Ze hadden een noodbrug van hout gemaakt naar de school.Vader ging ook venten, met boter en eieren enzovoort, in Amsterdam. Hij kwam op een keer thuis met een pak kleren, wat speelgoed en het kinderboek ‘Ot en Sien’. Mijn oudere zusters gingen in Amsterdam in een betrekking. Mijn broer had geloof ik ook wat werk gevonden, maar mijn vader kon geen aardappelen en groenten meer verkopen. Ik had gezien dat dáárvan geld in huis kwam en ik was bezorgd dat we op den duur geen geld meer zouden hebben om eten te kopen. Ik keek een keer stiekem in mijn moeders portemonnee en zag tot mijn opluchting dat er nog wat guldens, rijksdaalders en kleingeld in zaten.Als vader met een bootje ging kijken hoe het in Landsmeer en thuis was gesteld mochten we om beurten mee. We zijn zowat drie maanden op de Oostzanerdijk geweest. Toen het water gezakt was gingen we lopend naar huis. Hier en daar stond nog wat water op de weg. Het was een smerige troep in huis, maar moeder en mijn oudste zusters gingen vlijtig aan de slag. En toen onze tafel weer op zijn plaats stond en mijn moeder weer in haar eigen stoel zat zuchtte ze van verlichting en dankbaarheid weer thuis te zijn!

Publicatiedatum: 14/02/2011

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.