‘Bent U een Amsterdammer ?’ Die vraag wordt mij steeds door ‘echte Amsterdammers’ gesteld. Ik realiseerde mij nooit, dat dat een kwestie was en ik word dan steeds even op het verkeerde been gezet. Nota bene altijd in de Oude Kerk, de geboorteplek van Amsterdam. Op die schitterende zerkenvloer, waar het over vele eeuwen gaat van duizenden levens, van Amsterdammers en vreemdelingen, geïntegreerd of niet. Vaak wordt wel Mokums trotse koopmansgeest geroemd. En vandaag de dag gaat het natuurlijk over ‘I Amsterdam’, een wielerronde als de Giro of de successen van de eigen voetbalclub. Met al die trots heerst er hier vaak een nonchalante omgang met de kernwaarden, zoals de geschiedenis en de culturele en esthetische betekenis van de stad. Geschiedenis én cultuur horen in ieders ransel. Niet alleen in de sporttas van een voetbalfan, maar toch zeker bij de ambtenaren van Economische Zaken en Onderwijs van de stad!
In mijn leven spelen het water en Amsterdam een vitale rol. De bron van mijn liefde voor deze stad ligt aan een mooie oever. Niet van de Amstel, waarop ik veel roeide bij ‘De Hoop’ (1848). En ook niet van het IJ, waarover ik vaak de pont neem naar Noord, voor de restauratie van een meesterwerk van Emanuel de Witte (1661). Mijn liefde voor Amsterdam kreeg wel een sterke impuls aan de modderige kiezeloevers van de Theems, in mijn Cityjaren met de oliecrisis op de Londense effectenbeurs. Ook daar roeide ik: bij ‘the London Rowing Club’ (1856). Londen is te groot om lang in te wonen. Ik ontwikkelde een ‘yearning’ naar Amsterdam met haar overzichtelijke stadsomvang, haar veelkleurige cultuurleven en rechtstreekse open karakter.
…niet zomaar een meisje aangespoeld na een storm…
…niet zomaar een meisje aangespoeld na een storm…
Maar mijn Amsterdamsheid ontstond toch echt in 1936 aan de Deense Sont op een smal kiezelstrandje bij Helsingør, waar de zee mediterraan-blauw is. Daar werd mijn vader Govert verliefd op een heel mooi meisje, dat uit de branding oprees. Het was bijzonder: zij was niet zomaar een meisje uit de zee, dat strandjutters daar in die tijd na een storm wel eens aantroffen. Zij was uniek, ze was ‘de echte Kleine Zeemeermin’ van Hans Christiaan Andersen! Dit veroorzaakte beroering thuis, in het rustige ouderlijk huis aan de Bloemendaalse Potgieterweg. Maar mijn Amsterdamse vader zette door. Zij werden gelukkig.
Menig avond vertelde mijn vader ons, zeven kinderen, deze ware gebeurtenis, die wij nog steeds geloven. Govert (1912), Jan Luijkenstraat 4-boven, was cargadoor en directeur Vereenigd Cargadoors Kantoor (vck) aan de De Ruyterkade 139. Hij was muzikaal, kunstzinnig, een groot verhalenverteller en zeilde graag. Liefde voor Amsterdam en de kunsten kregen wij van hem en van onze Deense moeder (een kunstschilderes), inmiddels een gewone Hollandse, zonder schubben, kieuwen of vissenstaart.
…een gewoon meisje, zonder schubben…
…een gewoon meisje, zonder schubben…
Mijn Amsterdamse familiesporen overspannen honderddertig jaar en vier generaties via mijn grootvader Johan, directeur van de knsm op het Scheepvaarthuis, commissaris van de Twentsche Bank en van de ns, en tot 1945 bestuurder van de Vereeniging Rembrandt; mijn overgrootvader Willem, geboren in Kampen in 1846, sinds 1882 Plantaadje Kerklaan (later Plantage Kerklaan) 39 bij Artis, en uiteindelijk Vondelstraat 44 (1887). Hij was werkzaam als marineofficier, directeur Filiaal Inrichting knmi (1886, in ‘Het Paleis’, Oostelijke Handelskade) en in 1891 allereerste directeur van de rederij kpm (Koninklijke Paketvaart Maatschappij, Indische bijnaam: ‘Komt Pas Morgen’). De Vondelstraat kruisen wij tweemaal; vanuit Londen keerde ik daar terug op nummer 31 (1974) tegenover mijn overgrootouderlijk huis. Vanuit 31 vertrok ik, getrouwd met Titia, naar Aerdenhout. Maar Amsterdam behield haar magie.
Interesse voor geschiedenis, de kunsten, bouwkunst en stadsontwikkeling werd er thuis voortdurend ‘ingegoten’. Dan ontwikkel je een honger naar alles wat mooi of relevant is. Er zijn veel verschillende herinneringen: de Kleine Zaal met het Quartetto Italiano, Tsjechovs ‘Meeuw’ met Manon Alving en regisseur Peter Sjarov en ‘You look good to me’ door het Oscar Peterson Trio in het Concertgebouw. Wel Amsterdams, maar buiten de stad, was een regenachtige, Zandvoortse strandscene: het testen van een nieuwe brancard voor acties op zee door de voorzitter van Hospitaal-Kerkschip De Hoop, Maurits van Hall, vaders vck-collega. Omgeven door ruige vissers ging deze Amsterdamse havenbestuurder ondersteboven het koude, zoute ‘Riche Bad’ in, met een borrel na.
Die liefde voor de stad draag ik graag over aan anderen – vooral aan jongere Amsterdammers van alle culturele achtergronden – met feiten en verzonnen beelden. Het is van belang, dat je heel jong begint met leren genieten van mooie bouwkunst, en met het – speels – koesteren van kunst en geschiedenis. Allereerst in de Oude Kerk, waar achthonderd jaar stadsgeschiedenis rust en wacht, van Coornhert tot Marx, Arminius en Jesse Jackson. Van Sweelinck tot Mozart en Erroll Garner. Of via Jan van Scorel en Rembrandt naar Reginald Marsh.
Deze column verscheen eerder in Amstelodamum. Herbert van Hasselt, voorheen bankier, was van 2001 tot 2010 directeur van de Oude Kerk. Tegenwoordig is hij voorzitter van Stichting Vrienden van de Oude Kerk.
Publicatiedatum: 03/11/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.